28 december 1869

28 DECEMBER 2019

Het grootgrondbezit in de Noorderkempen (1)

Ter inleiding

De ontwikkeling van het grootgrondbezit in de Noorderkempen situeert zich in de periode 1822-1850.
In 1822 werden de landbouwkolonies opgericht.
Vanaf 1834 was het vooral de stedelijke burgerij die gronde opkoopt.
De industriële burgerij verscheen op het toneel bij de verkoop van de gronden van de hertog van Salm-Salm in 1845 en 1854.
Een wet van 25 maart 1847 verplichtte de verlieslatende gemeenten hun gemene gronden te verkopen.

Naast bos- en heidegrond kwam heel wat landbouwgrond in vreemde handen.

“In het begin van de 19de- eeuw was de heide nog “spotgoedkoop”: 30 à 40 Bfr. per ha.
Tussen 1845 en 1850, samen met de wet van 25 maart 1847 op de gemene gronden en de verkoop van de goederen van Salm-Salm, steekt een ware koopwoede op die de waarde van de grond verdriedubbelt.
(2) (…)
Ondanks de spotprijzen was de lokale bevolking niet in staat gronden aan te kopen. Dit duidt op de lokale onmacht. Deze onmacht wordt ondermeer geïllustreerd door het feit dat 1.478 ha, meer dan de helft van de oppervlakte van Meerle, opgekocht werd door de stedelijke en industriële burgerij.
(3) (…)
Voor de bewoners was dit de eerste confrontatie met de nieuwe industriële samenleving. Maar vooral: het bezitsverlies betekende ook een verlies aan zelfstandigheid.”
(4)

De stichting van de landbouwkolonies (5)

De landbouwkolonies hebben hun wortels in de Franse tijd met de oprichting in 1810 van “le Dépot de Mendicité des deux Nèthes”: een bedelaarshuis in het kasteel van de hertog van Salm-Salm in Hoogstraten.
De inplanting van de landbouwkolonies in Wortel en Meersplas stond hiervan wel los, maar lag toch wel in dezelfde politieke lijn en mentaliteit die sinds het einde van de 18de -eeuw opgang maakte.
Vooral vanaf de Franse overheersing (1795-1815) werd er werk gemaakt van een centrale sociale politiek om de groeiende armoede onder controle te kunnen houden. Nadruk werd gelegd op de economische en morele discipline en dit in de vorm van tuchthuizen en gedwongen tewerkstelling.

In Wortel werd echter een vrije landbouwkolonie opgericht.
Hier konden gemeenten tegen de betaling van 1.600 gulden op vrijwillige basis een gezin plaatsen, dat voorzien werd van een huis , enkele ha grond, 2 koeien, enkele schapen, klederen en wat alaam, mest en zaaigoed. De bedoeling was dat de hoeve, in 1822 24 in aantal en in 1826 125, na enkele jaren onafhankelijk konden bestaan.
Tegelijkertijd zou de heivlakte ontgonnen worden.

Deze laatste bedoeling gold ook voor de “beteugelingskolonie” van Merksplas, die gebaseerd was op verplichte internering. De uit een privé­initiatief gegroeide Nederlandse Maatschappij van Weldadigheid koopt in 1822 in Wortel 532 ha en in Merksplas en Rijkevorsel 560 ha heide op.
De eerste resultaten waren gunstig maar gingen daarna stijl bergaf.

Belangrijk is te weten dat de gronden na hun verkoop in 1847 nooit meer werden opgesplitst.
De Belgische staat laat in de tachtiger jaren in beide kolonies een groot gebouwencomplex optrekken en stelt ze in 1891 open voor landlopers en bedelaars (Wortel) (6) en criminelen (Merksplas) en laat de overige gronden voor de meerderheid met mastbos beplanten.
Voor de kolonies werden tegen een zacht prijsje gemene gronden gekocht.

De stedelijke burgerij (7)

Ten tijde van de Belgische onafhankelijkheid werd door de stedelijke burgerij reeds geïnvesteerd in de Noorderkempen.
Vooral in het begin van de 19de-eeuw werd er veel opgekocht.
In Meerle met enkele Bredase handelaars en Antwerpse renteniers onder andere Van Delft en in Hoogstraten met de Antwerpse renteniers De Boschaert, de Baillet en Van Den Wijngaert.
Daarbij is zeker in Hoogstraten, met geestelijke instellingen, veel zwartgoed van eigenaar veranderd.(8)
Verder komen we in 1834 nog De Borrekens (Rijkevorsel), De Merode (Meer), nijveraar De Fierlant van Turnhout (Merksplas) en Dubus-De Gisignies van Brussel (Minderhout) tegen.

De grote meerderheid, zo niet alles van hun bezit, was in 1834 nog erg jong.
Meer dan een risicoloze belegging, zonder grote ontginningen en zonder de oprichting van “lusthoven” is het zeker niet geweest. Zij engageerden zich geenszins in het lokale maatschappelijk leven.

Grootgrondbezitter de hertog van Salm-Salm en de industriële burgerij (9)

De hertog van Salm-Salm was tot in de helft van de 19de-eeuw de grootste grondeigenaar van de Noorderkempen.
Zijn bezit: 2.400 ha gelegen in zeven gemeenten was goed voor 12% van de oppervlakte in het fusiegemeente Hoogstraten. Zijn goederen werden in de 18de en 19de-eeuw beheerd door rentmeesters, die de gronden in grote stukken verpachten aan enkele inwoners.
In 1831 behelst dit 3 wind- en 2 watermolens en 41 grote en middelgrote hoeven.

Dit adellijke grondbezit was eigen aan het Ancien Régime.
De verkoop van zijn gronden tussen 1845 en 1854 was de beslechting van een evolutie die sinds de Franse revolutie bezig was: de teloorgang van de adellijke heerschappij. Tijdens de Franse overheersing van de Nederlanden (1795-1815) worden zijn goederen onteigend.
Zijn kasteel werd in 1810 ingericht als bedelaarshuis.
De hertog vestigde zich reeds in 1791 in Anholt (Duitsland).
Behalve het kasteel krijgt hij in 1815 al zijn goederen terug. Maar in 1847 ziet hij zich, onder toenemende druk van zijn schuldeisers, verplicht als zijn bezittingen te verkopen.
Deze “verkoop van de eeuw” is een belangrijk feit in de geschiedenis van de Noorderkempen.

De belangrijkste namen zien we in 1847 enkele malen op de koopdagen van Salm-Salm verschijnen, nl. de Gentse industriëlen Jaequemyns, Rolin en Voortman.
Hun bezit strekt zich uit over de gemeenten Meer, Meerle en Minderhout en bedraagt ongeveer 2.000 ha , waarvan 1.300 ha in bezit van Jaequemyns-Rolin en 700 ha in handen van de familie Voortman.
Hun aanwezigheid zal ook veel meer de geschiedenis van Hoogstraten en haar deelgemeenten Meerle, Meer en Minderhout bepalen.

De verkoop van de gemene gronden (10)

Gemene gronden waren het hele jaar ter beschikking van een groep gebruiksgerechtigden. Deze hadden het recht er hun vee te laten grazen, turf te steken, brand- of constructiehout te verzamelen, te vissen …
In 1834 is nog 10% van de Noorderkempen “gemeen goed”, dat te situeren is in vier gemeenten: Merksplas (1.170 ha), Rijkevorsel (410 ha), Meerle (125 ha) en Meer (200 ha).
De verkoop gebeurde onder druk van de schuldenlast van de gemeenten. De wet van 25 maart 1847 maakte een definitief einde aan dit overblijfsel van de pre-industriële tijd.
Pas in 1900 kan men spreken van een quasi verdwijning van dit oude gebruik.

Doelstellingen achter deze aankopen van gronden (11)

  1. In oorsprong was het zeker een risicoloze belegging en voor de industriëlen het realiseren van een stabiel kredietinstrument.
  2. Het verhogen van de grondwaarde door bebossing, de ontginning en inplanting van hoeven.
    De bebossing gebeurde met het oog op houtverkoop aan de mijnen of aan de steenbakkerijen.
    Het landbouwproject (12) van Jaequemyns is ongetwijfeld het meest illustratieve voorbeeld voor de
    ontginningen.
  3. Sommigen ontwikkelden op hun eigendommen ook een industriële activiteit.
    Zie de steen- en pannenbakkerij (13) van Jaequemyns te Minderhout en geneverstokeij van Van Den Berghe te Meer.
  4. Belangrijk was het verwerven van politieke macht via het accijnskiesrecht.
    “Wil men in die dagen verkiesbaar zijn voor de senaat, een hoge eer die in de 19de-eeuw, die nog voor geen duizend personen was weggelegd, moest men tot 1893 het duizelingwekkend bedrag van 2.116 fr. aan belastingen betalen. Aangezien ongeveer drie vierde hiervan uit taksen op het grondbezit bestond, was het zaak voor de economische elite ook een groot bezit te verwerven.
    Volgende heren, grondeigenaars in de Noorderkempen, waren allen lid van ’s lands oligarchie:
    L.P.C. Calmeyn, Edouard Jaequemyns en Gustave Rolin-Jaequemyns, P.J. Bovie (Heesbos ), C.E.F. De Gruben (Meerle),].B. Voortman en P.J. De Beukelaer (Wortel). Allen lid van ’s lands oligarchie.”
  5. Het verwerven van jacht- en lusthoven op den buiten.
    Te Meerle bezit de Voortmanfamilie de landhuizen De Rooy en De Jachtrust, senator Dupret-Bruggeman van Brussel de Sint-Jorisburcht met 165 ha, generaal Lauwers met De Elsacker en baron De Gruben-Dubois met 160 ha. Te Minderhout verblijven Rolin met De Broederstede en Jaequemyns met Heerle’s Hof.
    Te Meer vinden we het landhuis Maxburg, eigendom van Max Van Den Berghe, die in 1860 1.200 ha opkoopt met het doel een kasteel annex geneverstokerij op te bouwen en op de gronden het benodigde graan te winnen.
    Meer naar het zuiden zijn nog te vermelden op het grondgebied van Hoogstraten en Rijkevorsel het 500 ha grote Heesbos 18de-eeuws jachtterrein van de Hoogstraatse hertog Salm-Salm, dat in 1852 verkocht werd aan de Antwerpenaren J.B.F.F. Lambert en A.J. Bovie en in 1878 aan L.P.C. Calmeyn, wonende te Elsene.
    Tenslotte in de gemeente Merksplas de “grote ontginning” van 741 ha van de politicus R. Splingard.

In een volgend artikel beschrijven wij de gevolgen van deze aankopen voor de lokale landbouwbevolking met het verlies van hun gronden en een versnippering van het landbouwareaal.

Wies Jespers

(1) De scriptie van Eric Vanhaute, “De invloed en de groei van het industrieel kapitalisme en van de centrale staat op een agrarisch grensgebied: de Noorderkempen in de 19de eeuw (1750-1910), UGENT-1982.” is een belangrijke bron van informatie voor dit artikel, meer bepaald de bladzijden 83 tot 114.

(2) Eric Vanhaute, p.110

(3) Eric Vanhaute, p.110

(4) Eric Vanhaute, p. 110-114

(5) Eric Vanhaute, p.108-109

(6) Priester René Desmedt, zoon van Alfons Desmedt, was van 1953 tot 1965 aalmoezenier van deze kolonie.

(7) Eric Vanhaute, p.87

(8) Eric Vanhaute, p.110 “Dat er in de twintiger en dertiger jaren ex-“zwart goed” te koop was wordt bewezen door het feit dat in die jaren het oud- Karmelietenklooster, het oud Clarissenklooster en het Spijker regelmatig onder de hamer gingen om tenslotte via stromannen terug in katholieke handen te vallen.” EVH, p.110

(9) Eric Vanhaute, p.106

(10) Eric Vanhaute, p.107-108

(11) Eric Vanhaute, p.111-114

(12) Zie Stijn Cools, Edouard Jacquemyns’landbouwproject Heerle (1845-1891), KUL. Faculteit toegepaste wetenschappen. Departement architectuur, stedebouw en ruimtelijke ordening – ASRO, 2003.

(13) Zie www.alfonsdesmedt.be “De 165-jarige geschiedenis van een steenbakkerij in Heerle van de ‘Briqueterie et Tuilerie de Heerle-Minderhout’ tot … DESTA.