28 december 1869

28 DECEMBER 2019

Over het landbouwproject van Edouard Jaequemyns te Heerle in de Antwerpse Noorderkempen – Deel I

Inleiding

In het Nederlandse tijdschrift “Van Wirskaante” verscheen in de nummers 2018-4 en 2019-1 en 2, een driedelige  artikelreeks van Antoon VAN TUIJL over het landbouwproject van Edouard Jaequemyns in het Belgische Minderhout(1) en het Nederlandse Baarle.

Het eerste artikel heeft het over “de grootste landschapsverandering ooit …”.

Terecht: want 1.300 ha heidegrond  werd omgezet in landbouwgrond en dennenplantages. 

In een eigen laboratorium werden stalen van de grond onderzocht zodat men wist welke meststoffen aan de onvruchtbare grond moesten toegevoegd worden. 

Met de oprichting van een steenbakkerij werd ook een industriële activiteit gestart, niet alleen  in functie van de bouw van het landhuis van Edouard Jaequemyns maar ook voor de bouw van verscheidene woningen voor de arbeiders die op het domein werkzaam waren.

Het project kon in die dagen op heel wat belangstelling rekenen zowel nationaal als internationaal.

Vandaag 28 april 2024 publiceren wij op deze website deel I. 

Deel II en deel III volgen respectievelijk op 28 mei en 28 juni 2024.

Afbeelding met person, portret, schets, Menselijk gezicht

Automatisch gegenereerde beschrijving
Edouard Jaequemyns
Verrebroek 1806 – Minderhout 1874
Afbeelding met tekst, Rechthoek, handschrift, papier

Automatisch gegenereerde beschrijving
Brochure (2) over het bezoek 
van de leden van de landbouwafdeling van Zaffelare   
aan het landbouwproject van Edouard Jaequemyns.

Deel I: De grootste landschapsverandering ooit …

Een Oost-Vlaming in ons grensgebied

Antoon VAN TUIJL

De tand des tijds heeft stevig geknaagd aan een brochure die wij onlangs in een schenking met oude paperassen aantroffen en die nu voor me op mijn bureau ligt. Er is geen kaft, een aantal pagina’s ontbreekt en andere zijn afgebrokkeld en gescheurd. 

Wat over is, blijkt echter heel interessant. De gehavende tekst gaat over Edouard Jaequemyns

Dat is een man die grote veranderingen veroorzaakt heeft in het grensgebied van het Minderhoutse gehucht Heerle en de Baarlese Strumpten. Daarvoor moeten wij terug in de tijd. 

Zijn activiteiten beginnen in 1845. 

Eerst dit

Vanuit de prehistorie tast de landbouwende mens het oorspronkelijke oerbos verder aan.

In oude tijden brandden de boeren stukken bos plat om er akkertjes van hun “zwervende erven” aan te leggen. Nadat ze de bemesting van hun velden uitgevonden hebben, halen ze strooisel van de bosbodem. Ze laten het vee in omliggende bossen grazen terwijl zij er hun varkens laten “eikelen”. 

Deze activiteiten belemmeren de verjonging van het bos en putten de bosbodem uit. Daarnaast hebben de mensen veel hout nodig voor de bouw van hun huizen, het maken van gereedschappen en het stoken van hun haardvuren. De open plekken in de bossen worden groter en groter en op de sterk verarmde bosbodem kan uiteindelijk alleen nog heide groeien. 

Dit stelselmatig verdwijnen van de oorspronkelijke bossen gaat tot in de Middeleeuwen door. Op den duur ontstaan er eindeloze heidevelden, die in ons golvende landschap op de ene plaats kurkdroog zijn en elders vennen bevatten of langgerekte moerassen hebben. 

Noord-Brabant heeft rond 1850 duizenden hectare heide.

In het Vlaamse zandgrondgebied zal de oppervlakte navenant geweest zijn. 
De zandgrondboeren kunnen de heide niet missen in hun bedrijfsvoering. Vooral de schapen moeten er grazen. Die leveren wol, vlees en… mest. Doordat zij bij voorkeur gras eten en jonge boompjes, blijft de heide open en kan ze niet ver-bossen. Bovendien nemen de boeren heideplaggen mee. Ook die zijn nodig voor de mestproductie. Er wordt in de heide alleen maar gehaald. Geen wonder dat de grond verschraalt. Halverwege de 19de -eeuw dienen zich veranderingen aan. 

Wol levert niets meer op. Die uit Nieuw-Zeeland is veel goedkoper. Er komen nieuwe vormen van bemesting. Eerst guano (vogelmest uit Peru) en dan chemische kunstmest (3). Er is meer voedsel nodig en de vraag naar mijnhout stijgt. Eigenaar van de Nederlandse heidegronden is de Dienst Domeinen, voorloper van het Staatsbeheer. In 1844 worden zij vrijgegeven voor verkoop. 

Ook de grafelijke familie van Salm-Salm van het kasteel te Hoogstraten doet grote grondgebieden in de verkoop. Belgische investeerders kopen massaal heidehectaren op (4). Nu doet zich een uniek verschijnsel voor. Jaequemyns heeft deze landschapsverandering doorgevoerd in één deel van ons woongebied, namelijk de Strumpse Heide. (5)

Nooit eerder in de geschiedenis is het landschap in zo’n korte tijd zo wezenlijk veranderd.

Grootse plannen

Terug naar de brochure.

Ze begint met de volgende tekst: 

Edouard Jaequemyns, voorzitter van de Landbouwmaatschappij van Oost-Vlaanderen, lid van de Boomteeltkring van België, overleed op den 31 augustus 1874 te Minderhout.
Zijn dood kan geen gevoeliger slag toebrengen. De Belgische akkerbouw is hard getroffen geweest door dit even smartelijk als onverwacht verlies. Het belang dat hij stelde in de werkzaamheden der Vlaamse Landbouwmaatschappij, de aanmoedigingen die hij verleende aan allen die de landbouwrijkdom van ons Koninkrijk wilden vermeerderen, leggen ons de plicht op hier te schetsen wat hij voor de akkerbouw en de boomteelt in België verrichtte.”

Wie is Edouard Jaequemyns? 

Hij werd geboren op 10 juli 1806 in het Oost-Vlaamse dorp Verrebroek. 

Zijn vader Jean-Baptist is getrouwd met Isabella de Vlaeminck. Dit echtpaar krijgt 10 kinderen. Vader Jaequemyns staat bekend als een zeer bekwaam geneesheer die ook een sterke interesse heeft voor landbouwzaken. Studeren en ontwikkeling opdoen hoort tot de leefregels in het grote gezin. 

Edouard studeert gemakkelijk en snel. Met zijn eindscriptie aan de Universiteit van Luik verdient hij een gouden medaille. Vermeldenswaard is dat één van zijn broers op dezelfde dag ook een gouden medaille wint met het schrijven van een geneeskundige verhandeling. 
Edouard wordt doctor in de geneeskunde in 1826. Hij doctoreert later ook nog in de farmacie (1829) en in de wis- en natuurkunde (1830).
In zijn werkzaam leven ontwikkelde hij zich tot een ware  pionier van het hogere technische en agrarische onderwijs.

De politiek heeft ook zijn belangstelling. Dat blijkt in 1830. In België ontstaan bewegingen om het zuidelijk deel van de bijeengevoegde Nederlanden (sinds 1814 onder Koning Willem I) los te maken van het Noorden. Veel Belgen wensen en eisen zelfstandigheid.
Jaequemyns niet! 

In de brochure lees ik: “De omwenteling van 1830 was losgebroken en hitste alle driften aan. Midden de verstoorde en verdeelde natie, zag Jaequemyns met spijt de omverwerping van de stam Nassau, waarvan hij, van zijn kindsheid af, de verhevene verdiensten had leeren bewonderen, hij dacht dat, dank aan de vereniging van de noordelijke- en zuidelijke provincies, ons land eene heerlijke toekomst van voorspoed, vrijheid en rijkdom mocht tegemoet zien. Zijne verkleefdheid aan de orangistische denkbeelden liet hem niet toe werkloos te blijven in het midden der gebeurtenissen. In eene dezer omstandigheden, zoo als alle omwentelingen er aanbieden, werd Jaequemyns in verdenking gebracht.”

Er komt een rechtszaak tegen hem. Het Hof van Assisen van Brabant spreekt hem vrij.

Nu laat hij de politiek voor wat die is en legt hij zich volledig toe op de studie van de scheikunde. Hij geeft les in de natuur- en scheikunde en in sterrenkunde aan het Atheneum van Gent. In die periode schrijft hij meerdere wetenschappelijke verhandelingen die indruk maken in de kringen van geleerden.

Getrouwd

Edouard is drieëndertig als hij in het huwelijk treedt met Maria Rosalia van Zantvoorde. Zij stamt uit een Gentse patriciërsfamilie, rijk geworden in de textielindustrie. Voor Edouard was dit een verandering.

Hij gaat zijn scheikundige kennis benutten in de textielfabriek van zijn oom Jean Voortman, afkomstig uit een tak van de familie van zijn vrouw. Edouard en Maria krijgen een dochter Emilie. Die huwt later met Gustave Rolin

Mevrouw Maria  Jaequemyns overlijdt in 1846.

Verdiensten

Nu trekt de politiek hem weer aan.

In 1848 kiest men hem tot raadslid in Gent en een jaar later wordt hij lid van de Provinciale Raad van Oost-Vlaanderen. Voor zijn verdiensten in die functie wordt hij  benoemd tot Officier in de Kroonorde. Andere onderscheidingen zijn: Ridder van het Erelegioen en Commandeur in de Christusorde. In 1864 wordt hij gekozen tot voorzitter van de Provinciale Landbouwmaatschappij van Oost-Vlaanderen.

De brochure zegt hierover:

“Hij bewees er uitstekende diensten aan zijne landgenoten. Want men mag het zeggen zonder vrees voor tegenspraak, weinige lieden deden zoveel als hij voor de verbetering van het lot des werkmans en de ontwikkeling van den akkerbouw.”

Het “lot des werkmans” heeft inderdaad zijn aandacht. Dat blijkt wanneer de gemeente Gent in 1852 voorstelt een werkmansbeluik op te richten. Een beluik is een is een wijkje, een hofje of pleintje met daaromheen een aantal gelijkvormige kleine huizen. Het wordt afgesloten met een poort die er aan de straatkant heel fraai uitziet.

De mensen wonen er “hutje-mutje”.  De hoge bevolkingsdichtheid in samenhang met het gebrek aan toiletten, wasplaatsen en vuilafvoer leidt tot een aanslag op de gezondheid van de bewoners. Er breken gemakkelijk besmettelijke ziekten uit. Meermaals beleeft de stad gewelddadige volksopstanden o.a. in 1846 en 1848. Edouard Jaequemyns kent blijkbaar deze rampzalige situaties en verzet zich tegen het plan van de gemeente. 

Hij betoogt als volgt:

“Wij hebben al te dikwijls hooren verhalen dat de werkman in het midden der maatschappij als een verstoteling  leeft. Een ambtelijke ondersteuning verleenen aan het plan van een uitgestrekte wijk uitsluitelijk door werklieden bewoond, ware deze aantijging verrechtvaardigen en vereeuwigen door een gedenkteken. Het is ongeraadzaam den werkman met niemand anders dan werklieden in aanraking te brengen. Deze uitsluitelijke gemeenschap strekt maar om hem te ontmoedigen, de eerzucht te onderdrukken welke in zijn geest gedachten van orde  en spaarzaamheid doet ontstaan. De gewone aanraking van een arbeider met een ambachtsman oefent in tegendeel een gunstige invloed op hem uit. De ambachtsman is arbeider geweest en hij is baas geworden dankzij zijne voorzienigheid en spaarzaamheid. De arbeider ziet trapsgewijs zijn toestand verbeteren en eerzuchtige ontwerpen voor zijne kinderen opvatten. Hij kan zich dan ook niet vergissen over de middelen ter verbetering van zijn eigen lot. Overigens de ambachtslieden maken  de zedelijke klas uit van de samenleving  Zij hebben geen mentaliteit die noodlottig met de ellende gepaard gaat, noch die welke de rijkdom zo dikwijls met zich meesleept. Hunne levenswijze en die van hun huisgezinnen hebben een gunstige invloed op de arbeidersgezinnen.”

Voor Jaequemyns zijn dit geen loze kreten. Hij past die gedachten toe bij de ontwikkeling van zijn eigendommen in Minderhout en Baarle. 

De brochure verwoordt dit als volgt: “Op het uitgestrekte landgoed had hij voor zijn werklieden een groot aantal woonsteden gebouwd, in rooden en zwarten baksteen, gedekt met pannen. Deze huizen bestaan nooit uit meer dan twee woningen, bestemd voor twee huisgezinnen. Ze bevatten eene keuken, twee goed verluchte slaapplaatsen, eennen waschplaats, eene kelder en eene zolder, die als het huisgezin talrijker wordt, kan gebrukt worden als  slaapplaats voor de kinderen. 
Tot iedere woonstede behooren ook een stalleken en een veertigtal are bouwland.
Edouard Jaequemyns begeerde dat elke werkman eenen tuin had waaraan hij verplicht was zijne zorg te besteden. Omdat niets meer aan den mensch den eerbied voor andermans goed inboezemt dan het genot der vruchten van zijnen eigen arbeid.
De plannen van deze woningen werden in de wereldtentoonstelling van Parijs bijzonder aangemerkt en deeden hunnen aanlegger eene zeer vleiende onderscheiding verwerven.”

Door zijn veelzijdigheid is Jaequemyns medebepalend hoe België vertegenwoordigd is op de wereldtentoonstellingen van Londen en Parijs.

Landbouwontwikkeling

De landbouw heeft van jongs af de belangstelling van Edouard Jaequemyns. Hij ijvert met succes voor de oprichting van een hogere landbouwschool in Gembloux. In 1860 wordt hij voorzitter van de bestuursraad van dit instituut. 

Soms voorziet hij zaken die andere over het hoofd zien. Zo pleit hij sterk voor de verbetering van buurtwegen. Hij acht die van groot nut voor de landbouw. De boeren hebben duidelijk voordeel wanneer zij op goed verharde wegen naar hun velden kunnen gaan. Ook buurtspoorwegen en kanalen acht hij hiervoor van belang.

Hij organiseert regionale landbouwtentoonstellingen met het doel de landbouwsystemen door de uitwisseling van ideeën en ervaringen te verbeteren. Zelf schrijft hij hierover verslagen en commentaren met vernieuwende aanbevelingen. Die gaan over de bouw van veestallen en graanschuren, aangepaste bemesting voor de verschillende grondsoorten. Het telen van van groenten -vooral voor eigen gebruik – beveelt hij sterk aan.

Wij lezen: “De groenselhof der hofstede behoeft niet te worden ingericht als die van eenen groenselhovenier, welke verplicht is een zoo bewonderswaardige ijver aan de dag te leggen. Hij moet noch aangejaagde vruchten noch fijne en zeldzame groensels leveren. Men vraagt enkel dat hij gedurende ene zekeren tijd eene reeks moeskruiden opbrenge die voedzaam en smakelijk en van zulken aard, om de gewone spijzen, basis van het dagelijks voedsel, zonder voortbrenging ervan moeilijk of kostelijk mag wezen.  De moestuin aldus verstaan wordt een aanzienlijke bron van bezuiniging, een onontbeerlijke  aanhorigheid der hofstede door de verbetering die hij toebrengt aan de spijzen der dienstboden.”

Ook bepleit Jaequemyns de aanleg en het goede onderhoud van boomgaarden bij boerderijen. 

Hij schrijft in een verslag van 1869: “De boomgaard is van het hoogste belang voor de landbouwers. In de onmiddellijke nabijheid van de stallen gelegen, ontvangt hij zonder vervoerskosten de onderscheidene soorten van vette (=mest) zowel vaste als natte. 
Tussen de hagen die de boerderij omringen, laat de landbouwer bij winterdag een deel van zijn oogsten rusten, hetzij in putten, hetzij in mijten. Bij de aanvang van de Lente ziet men sterk gevette graszoden met kracht uitschieten en het vee is door de bomen tegen de wind beschut. Enige weken later, wanneer de stikkende zonnehitte het vee vermoeit, kan onder diezelfde bomen, een frisse lucht, een weldadige schaduw, groen en overvloedig gras aantreffen.
De resultaten zijn slechts dan volledig als men de boomgaarden zeer sterk mest.  De weiden brengen meer op als de bodem een groot hoeveelheid mest bevat. In het tegengestelde geval ontneemt het klein wortelhaar van de fruitbomen het laatste deel mest van de grasplanten. Wat men in een bodem steekt zal niet verloren gaan, niets zal er te veel zijn.”

Voor het jaar 1871 zet hij een grote boomgaardwedstrijd op het programma van de Provinciale Landbouwmaatschappij.

In onze oude brochure vinden wij ook pleidooien voor het gebruik van chemische meststoffen. Dat is kunstmest. In de periode dat Jaequemyns actief is op zijn landbouwproject in Heerle en zijn naaldhoutplantages in Baarle wordt er geëxperimenteerd met kunstmest. Hij onderzoekt de gronden op verschillende plaatsen en bepaalt aan de hand van de resultaten welke mineralen hij zal toevoegen.

In een verslag van 25 mei 1873 vertelt hij over kunstmest:

Zij kan, bij doordachte inbreng, de vruchtbaarheid van de bodem onderhouden gedurende een aantal jaren, zonder het gebruik van enige andere mest. Wij verkiezen echter ze te benuttigen als bijvoegsel aan stromest. Onderzoeken tonen aan dat het mogelijk is bij middel van de scheikundige meststoffen, dezelfde akker, gedurende verscheidene, achteréén volgende jaren, een zelfde oogst te doen opbrengen. En dit zonder een vermindering van opbrengsthoeveelheid noch van de kwaliteit ervan. 
Vooral de aardappel, de suikerbiet, het vlas hebben qua opbrengst elke twijfel dienaangaande weggenomen.

Jaequemyns bepleit de inrichting van proefvelden waarop men de resultaten bij het gebruik van verschillende soorten kunstmest en de toepassingen ervan onderzoekt.
Die velden komen er!

Tenslotte wijst hij de boer ook op het grote nut van bedrijfsboekhouding.

Wij zitten nog in de 19de-eeuw. Hoe vooruitstrevend is deze leermeester, maar ook hoe begaan is hij ook met de boeren die hij graag vooruit helpt. Dat kan volgens hem ook door een goede administratie

Aanmoedigend schrijft hij: “De landbouw begint te verstaan hoe hoogst nodig het is boek te houden om bekend te wezen met de aard van alle uitgaven die hij doet en met zijne wezenlijken geldelijken toestand, want dit stelt hem in staat om vlug een nauwkeurige inventaris op te stellen, niet alleen van zijn kasgeld, maar van alles dat hij bezit, zowel zijne schuur en stallen, als op zijne akkers. Met zich te gewennen met het opsporen in zijne boeken van de winstgevende uitgaven zal de landbouwer zich kunnen een gedacht maken van de betrekkelijke waarde van de werktuigen, verschillende zaden en meststoffen – en zo met meer zekerheid de oorzaken van zijn winsten of verliezen in te schatten. Zo kan hij zijn arbeidsinzet beloonen door een meer welvaart te bereiken”.

Besluit

Zijn veelsoortige adviezen zijn niet alleen gebaseerd op de geweldige theoretische kennis die Eduard Jaequemyns door diepgaande studie opbouwde. Ook door de praktische ervaring die hij opdoet op zijn ‘heerlijk landgoed’ te Minderhout. Dit domein is zijn troetelkind waarop hij zich terecht mag beroemen.

De brochure vertelt hierover: 

Toen hij in de Kempen kwam, midden in de dorre heiden, vond hij niets dan onvruchtbare bodems. Men was bang van dit gewest en het land werd aldaar tegen spotprijzen verkocht. 
De waarde er van nam langzamerhand toe. 
In 1846, jaar in het welke Jaequemyns zijn eerste gronden kocht, kostte de hectare slechts 35 Belgische franken. Niettemin noemden de Belgische buitenlieden de aankoop “eene uitzinnigheid” en zij voorspelden de val van de koper. 
Eén enkel bezoek op het landgoed is voldoende om te bewijzen hoe ongegrond hun beweringen waren. Als de bezoeker dit heerlijk buitenverblijf aanschouwt, die bewonderingswaardige steenbakkerij, de talrijke doelmatig ingerichte hofsteden, de luchtige en nette ingerichte werkmanswoningen met bouwland omringt, waarop prachtige oogsten en en struikgewassen prijken, denkt hij niet eens dat deze gronden, waar de natuur ’s menschen pogingen toelacht, pas enige jaren geleden nog doorgingen als wederspanning jegens alle teelt en als bestemd om te eeuwigen dagen verlaten te blijven.

Drie zaken maken het mogelijk dat Jaequemyns deze resultaten weet te bereiken: zijn wetenschappelijke achtergrond, zijn bij uitstek wetenschappelijke aanpak en zijn ongelooflijke volharding.

Hij onderzoekt de oorzaken van de onvruchtbaarheid van de Kempische zandgronden, vindt manieren om daarin verbeteringen aan te brengen en benut de verschillende gronden voor gewassen en beplantingen die er het best bij passen.

Zo ontstond rond de buurtschap Heerle een groot landbouwareaal. Op de zeshonderd hectaren Nederlandse grond plant hij vooral dennen.

Tussen 1845 en 1873 weet Jaequemyns zijn plannen uit te werken.

Wies Jespers

(1) Minderhout maakt sinds 1977 samen met de gemeenten Meerle, Meersel-Dreef, Meer, Wortel en Hoogstraten deel uit van de fusiegemeente Hoogstraten. Sinds 1985 mag Hoogstraten zich weer stad noemen.

(2) In een volgend artikel publiceren wij een bewerking van deze brochure “ een uitstap in de Kempen”, integraal op deze website. Het verhaal in de brochure sluit nauw aan bij deze tekst.

(3) Zie Lessen van landbouw

(4) Zie Het grootgrondbezit in de Kempen en Het grondbezit en de realiteit van het ‘klein eigengeërfd boerenbedrijf

(5) De “Strumpse Heide” bevindt zich nabij Baarle in Nederland en “grenst” aan de gronden die Jaequemyns in Minderhout aankocht.